1.Beknopte geschiedenis van de Sint-Pietersabdij
De geschiedenis van de Oudenburgse Sint-Pietersabdij
start omstreeks 1084. Toen stichtte,
volgens de traditie, de
H. Arnoldus in het kader van een vredesopdracht in Vlaanderen deze abdij in
Oudenburg. Op materieel gebied gebeudet
er ca. 1090 een schenking door Cono I, heer van Eine, Oudenburg en Vladslo,
leenman van Robrecht de Fries, graaf van Vlaanderen. Van de toenmalige bisschop van Doornik,
Radbod, kregen ze de rechten van de kerk.Het klooster kende een bewogen bestaan.In de loop van de geschiedenis bleef het aantal monniken steeds vrij
beperkt tot ongeveer een vijftiental.Hun aanwezigheid aan de rand van de vruchtbare polders zorgde er in elk geval
voor dat zij aan landbouw en aan grondwinning deden. Zo kunnen ze hun grondbezit geregeld ook
uitbreiden. Tevens ontvangen ze
schenkingen van gronden en hoeven. In
die polderstreek bezaten de monniken ook diverse boerderijen. Tijdens de geuzentijd in 1578 vluchtten de
monniken naar Brugge, waar ze een refugehuis in de Zilverstraat bezaten. Het gebouwencomplex in Oudenburg wordt
grondig verwoest. Ongeveer op die plaats
kwam er een Spaans fort tegen de geuzen en als onderdeel van de fortengordel rond
Oostende.
In het begin van de zeventiende eeuw keerden ze naar
Oudenburg terug. Hier bouwden ze en
nieuw convent uit met o.a. een kapel, een pandgang en andere kloostergebouwen. Er bestaat van de abdijgebouwen vermoedelijk
een wat geïdealiseerd zicht in vogelperspectief, gegraveerd door kan. Antonius
Sanderus. Op 16 februari 1797, tijdens
de Franse overheersing, verdween het abdijleven in Oudenburg voorgoed. In 1797-1798 wordt het goed openbaar
verkocht. De meeste gebouwen worden
(opnieuw) afgebroken. Van deze abdij blijven
enkel de boerderij (uit 1631, nu horecafunctie), de middeleeuwse duiventoren en
de woning van de abt over. De
monumentale schuur bleef tot 1901 bewaard, maar brandde toen af.
2.Geschiedenis van het abtsgebouw
De Franse overheersing blijft in de geschiedenis van
de oudere kloosterorden een donkere periode. De uitdrijving van de religieuzen,
de confiscatie van hun eigendommen en de verkoop ervan betekenden zware, soms
onherstelbare breuken. Heel wat kloosters hielden zelfs op te bestaan. Dit gebeurde tevens met de Oudenburgse
Sint-Pietersabdij. Op 16 februari 1797 supprimeren de Fransen de abdij. De
dertien overgebleven monniken vluchten o.a. naar hun geboortestreek. Enkele
onder hen zullen verder dienst doen als parochieherder. De voorlaatste abt,
Petrus Coudelier (Nieuwpoort 1711 – Oudenburg 1788), had nog een aantal nieuwe
abdijgebouwen laten optrekken. Op een anoniem portret van die prelaat in een
Brusselse privé-verzameling wijst hij fier op een tekening die vermoedelijk deze
constructies weergeven. Ook zijn opvolger en neef Paul de Brauwere (Nieuwpoort
1735 – Brugge 1803) liet de abdij verfraaien.
Het classicistische abtsgebouw – een van de weinige
overgebleven gebouwen van dit convent – werd opgetrokken tijdens het abbatiaat van Maurus Eloy (Dendermonde 1697 – Oudenburg
1760). De smeedijzeren ankers op de witgekalkte gevel verklappen de bouwdatum
1756. Mogelijk vervangt het een vroegere
abtswoning. In 1986 (-1987) kocht de
stad Oudenburg dit statig huis met tuin aan. Aan de hand van archiefdocumenten
konden we de verschillende eigenaars na de Franse overheersing opsporen.
Op 17 maart 1798 werden de abdijgebouwen van Oudenburg
als nationaal goed te koop gesteld en toegewezen aan een zekere M. Briquet uit
Parijs, verblijvende in Brugge. In die verkoop waren de altaren, de beelden,
het orgel, het doksaal, de biechtstoelen, de lambrisering van de kerk, de
bibliotheek en de klokken niet begrepen. De kerk en het grootste deel van het
klooster werden afgebroken. Voor 1835 was het domein met hoeve en
prelaatswoning al in het bezit van Henri Frederick Belleroche. Hoe deze
militair en grondeigenaar hier gronden en gebouwen had verworven, blijft een
open vraag . Wel kocht hij bij de verkoop van de goederen van dit klooster
tijdens de Franse overheersing heel wat grond aan. Belleroche was gehuwd met
Catharine Bine en verbleef toen in Oostende. De familie Belleroche-Bine
behoorde tot de vooraanstaande burgers in dit kanton, die vele onroerende
goederen bezaten. Mevrouw Belleroche-Bine blijft onafscheidelijk verbonden met
de stichting van het "Hospiche Belleroche” in 1849 in Oudenburg. Op dat
ogenblik was een gedeelte van de zeventiende-eeuwse kloosterboerderij als
brouwerij ingericht. Het geheel kwam na het overlijden van H.F. Belleroche in
het bezit van zijn vrouw. Na haar dood op 13 januari 1850 werden haar
onroerende bezittingen verkocht. Een koopman uit Oostende Edewardus Segaert
verwerft het abtsgebouw in 1854 en verkoopt het een jaar later aan een
handelaar uit Brugge. Louis Depachtere. Notaris en burgemeester Henri Bousson
(Oudenburg 1823 - 1886) koopt het abtsgebouw aan in 1859. In 1887 gebeurt
nogmaals een transactie. Andreas-Leo Gennevoise (Rijsel 1866 - Oudenburg 1936)
verwerft het domein. Na zijn overlijden
gaat de erfenis over naar zijn weduwe Gennevoise-Bouckaert en in 1939 wordt ze
verdeeld onder zijn kinderen Elisabeth en Rene. Door erfenis komt het gebouw
later met de grond aan de familie Carlos Van Eygen-Gennevoise, maar het
vruchtgebruik bleef nog lange tijd aan de weduwe Gennevoise-Bouckaert. Deze
eigenaars hebben er in het oosten een aanbouwsel in de vorm van een kamer met
loggia aan toegevoegd. Zij deden ook
verbouwingen en minder gelukkige ingrepen.Zo is er van de binneninrichting zo goed als niets over. Met een Koninklijk Besluit van 14 november 1975 werd
het gebouw als monument geklasseerd.
Na het overlijden van Carlos Van Eygen (Sint-Andries
19 februari 1904 – Oudenburg 20 maart 1976) erven zijn weduwe, Marie Rose (°
Oudenburg 19 november 1910), en kinderen het domein met het gebouw. Uit hun handen nam de stad Oudenburg het in begin
1984 in bruikleen. In zitting van 3 juli 1986
besloot het toenmalige stadsbestuur om dit voormalige abdijdomein met prelatuur
aan te kopen. Concreet gebeurde dit in
1987. Het Stedelijk Archeologisch
Museum werd er wel in onder gebracht.
In het schepencollege van 1 maart 1989 werd beslist om de
aanpalende woning langs de Marktstraat 23 te verwerven. De structuur van de straatgevel verraadt
trouwens dat beide vroeger één geheel vormden.Tevens werd in 2003 de woning in de Marktstraat 21 verworven. Deze woning behoorde weliswaar niet tot het
abtsgebouw, maar sluit er schitterend bij aan.De structuur verraadt een gelijkaardig uitzicht met de gevels langs de
Marktstraat. Daartoe werd een geheel
gecreëerd met ongekende mogelijkheden daar ook de achtertuinen nu tot één
geheel kunnen worden verwerkt. Tevens merken we op dat ook de tuin interessante
sporen van deze abdij bezit. Zo werden
omstreeks 1957 opgravingen verricht en werden de grondvesten van de voormalige
Sint-Pieterskerk (abdijkerk) gevonden.Het gaat om een driebeukige kerk uit de Romaanse tijd (twaalfde eeuw?),
die teruggaat op een houten kerkje uit de elfde eeuw. Aan deze bidplaats gebeurden er later
verbouwingen. Momenteel is van deze
abdijkerk niets bewaard gebleven. Voor
de bouw gebruikte men o.a. stenen van het Romeinse castellum van
Oudenburg. Stenen van deze versterking
werden nog op andere plaatsen gebruikt.Tevens mogen we veronderstellen dat er ongetwijfeld nog sporen in de
grond steken, van de pandgang? van andere gebouwen? In 2004 werden ten andere door toevallige
werkzaamheden in de Marktstraat sporen van een middeleeuwse bakstenen muur
ontdekt. Het gaat mogelijk om
fundamenten van de pandgang van de abdij.Ze lopen mee in de richting van de straat en hebben onderaan een
verbreding.
3.Ligging van het gebouw
Het Stedelijk Archeologisch Museum van Oudenburg (Abtsgebouw)
is gelegen in de Marktstraat 25 in 8460 Oudenburg (provincie West-Vlaanderen).
Tussen het museum en de omgeving zijn er volop interactieve
mogelijkheden. De ligging in het centrum
nabij de plaats waar vroeger het castellum lag, de kloostergeschiedenis en het
park bieden ongetwijfeld vele kansen.
4.Beschrijving van het abtsgebouw
Het gebouw is een statige herenwoning met tuin. De tuin was in de twintigste eeuw een
planten- en bloemenbedrijf met serres.Uit die periode dateert ook de hoekige watertoren, gedeeltelijk gebouwd
met stenen van de vroegere abdij. Deze
stenen werden in de tuin toevallig gevonden.Dit bewijst dat er nog bouwresten in de grond van dit domein
steken. De watertoren met kelder heeft
bovenaan kantelen. Deze constructie is
niet echt waardevol, tenzij voor de stenen van het klooster. Deze watertoren diende om de bloemen en
planten van de vroegere eigenaar te bewateren.
Het gebouw dateert uit 1756 en werd aldus
opgetrokken tijdens het abbatiaat van Maurus Eloy. Het witgekalkte dubbelhuis telt zeven
traveeën, twee bouwlagen en met op het gelijkvloers symmetrisch de deur (in het
midden). Het gebouw paalt met de
westelijke gevel aan de Marktstraat.Daar zijn er wel vensters, maar geen deur. In de aanpalende woning, die duidelijk bij
het abtsgebouw behoort, zijn er later een garage, een voordeur en andere ramen
aangebracht. Zo is er op de verdieping
een groot raam uit de tweede helft van de twintigste eeuw.
Het abtsgebouw heeft een schilddak waarvan de nok
loodrecht op de straat staat. De pannen
hebben een S-vorm. In het midden van de
zuidelijke tuinzijde is er een dakkapelletje.Zowel de vensters, de voordeur als de gootlijst, op consoles, zijn in
geschilderd hout. Het houten raamwerk
van de vensters (vleugelramen op de benedenverdieping; schuiframen op de
bovenverdieping) dateert mogelijk uit de achttiende eeuw. Ongetwijfeld zullen hier wel reparaties aan
uitgevoerd zijn. De vensters (met
gedeeltelijk oud vensterglas) hebben per raamvlak een twaalfdelige
roedeverdeling. De deur is rechthoekig
en in het bovengedeelte gedeeltelijk beglaasd.De deur heeft een rechthoekig bovenlicht. Er zijn twee arduinen treden. Ook aan het houtwerk van de deur zelf werden
geregeld herstellingen uitgevoerd. Zowel
aan de west- als oostzijde van het abtsgebouw zijn er blinde (eventueel later
dichtgemaakte) vensters met imitatiebeschildering (in het zwart) van een
venster. Die beschildering werd recent
geregeld herschilderd. Deze lijstgevel
heeft vooruitspringende hoekrisalieten, muurpilasters. In de meest oostelijke pilaarvormige
hoekrisaliet werd door de vroegere eigenaar, Carlos Van Eygen, op een
onbekende datum, een middeleeuws reliëf ingestoken. Dit reliëf werd door hem in de tuin
gevonden. Hij vond eveneens twee
gotische knopkapitelen die hij op de muurtjes bij de inkom heeft
geplaatst. Het witstenen bas-reliëf uit
de laat-gotische tijd met accoladeboog stelt de HH. Jacobus van Compostella en
Arnoldus van Tiegem voor. Ze zijn op een
traditionele manier afgebeeld. Hun
attributen zijn duidelijk zichtbaar. De
reliëf werd in 2007 binnen in het gebouw geplaatst.
Naast de achttiende-eeuwse bouw werd later (zoals
aangehaald) een banale constructie toegevoegd.Dit gebouwtje heeft een plat dak en een soort driezijdige erker. Het gebouwtje heeft ook een rechthoekige deur
met glas en gietijzeren afsluiting.
Achter het abtsgebouw ligt een bijgebouw, dat
duidelijk tot het abtsgebouw behoort.Het gebouw uit de achttiende eeuw bestaat uit twee bouwlagen met drie
traveeën. Het heeft een tentdak. Stilistisch sluit het aan bij het
abtsgebouw. Het is eveneens
witgekalkt. Op het gelijkvloers en in de
verdieping steken ramen die identiek zijn aan die van het abtsgebouw. Ook hier zijn er enkele blind met
geschilderde verdeling.
De overige bijgebouw dateren uit de twintigste eeuw en
hebben geen waarde. Het gaat om
overblijfselen van een opslagruimte en een serre. Wel werd in de jaren negentig een nieuwe
serre toegevoegd. Die wordt gebruikt
door de groendienst.
Het interieur van het gebouw bezit (buiten de muren)
geen noemenswaardige overblijfselen uit de achttiende eeuw. Integendeel het werd geregeld verbouwd en
heringedeeld. Hier en daar zijn er nog
balkroosteringen en beneden is er een grote zaal met (mogelijk) authentieke
stucversiering uit de achttiende eeuw en een authentieke schouwboezem. De andere schouwen dateren uit de twintigste
eeuw.
7. Bibliografie
Over de abdij zie vooral N. HUYGHEBAERT, Abbaye de Saint-Pierre à Oudenburg, in: Monasticon Belge, Luik, 1960, blz.
49-85; A. HOSTE, De geschiedenis van de
Sint-Pietersabdij te Oudenburg 1084-1984, Oudenburg, 1984; de cat. v.d.
tent. Sint-Arnoldus en de
Sint-Pietersabdij te Oudenburg 1084-1984, Oudenburg, 1984 (met op blz.
11-13 een bibliografie) en J.L. MEULEMEESTER, Van Sint-Jansgasthuis tot Riethove. Aspekten uit de sociale
voorzieningen in Oudenburg (in: cat. v.d. tent. Van Sint-Jansgasthuis tot Riethove. Zeven eeuwen sociale voorzieningen
in Oudenburg, Oudenburg, 1986, p. 36-40).
Over
de geschiedenis van het gebouw zie o.a. J.L. MEULEMEESTER, Het abtsgebouw van de Sint-Pietersabdij in Oudenburg na de Franse Tijd,
in: Biekorf, LXXXVI, 4, 1986, p.
412-414. Een beschrijving ervan vinden
we in de uitgave Bouwen door de eeuwen
heen in Vlaanderen. Inventaris van het
bouwkundig erfgoed. Provincie
West-Vlaanderen. Gemeente Oudenburg. Deelgemeenten Ettelgem, Roksem, Westkerke,
Brussel, 2003, p. 50-51.
Wat
het museum zelf betreft zie: J.L. MEULEMEESTER, De archeologische verzameling van Oudenburg: een museum in wording,
in: Vlaanderen, XL, maart-april 1991,
p. 31-33.
(Jean Luc Meulemeester)